Woensdag zijn we met zonnig weer en een lekker windje weggevaren van Skye, koers bijna noordwest, naar de Outer Hebrides.
Het klinkt ver weg, nochtans is het maar 15 mijl, een goeie steenworp. Toch zijn ze niet te zien, zo helder is het nog niet. Maar naarmate Skye achter ons in de lucht lijkt op te lossen, tekenen zich voor ons stilaan silhouetten af in de nevel.
De Outer Hebrides zijn een langgerekte keten van eilanden evenwijdig met de Schotse westkust. Ze strekken zich van noord naar zuid uit over meer dan 100 zeemijl, zo’n kleine 200 kilometer. Hun westkust zijn meestal langgerekte witte zandstranden waar de oceaangolven op doodlopen. Hun oostkust is rotsachtig, een ongelooflijke doolhof van eilandjes, rotsen en riffen waar een zeehond zijn jongen niet zou terugvinden, tegelijk gevaarlijk voor de zeevaarder en een onuitputtelijk aanbod aan perfect beschutte ankerbaaitjes.
Onze eerste bestemming is Loch Maddy, op North Uist. Gemakkelijke aanloop, ook gebruikt door de ferry die Skye verbindt met North Uist. Eenmaal in het loch tientallen mogelijkheden om te ankeren. We gaan eerst voor anker in een baai met een oud wrak als buur, waar de aalscholvers op komen drogen, maar de wind lijkt te gaan draaien en dus verhuizen we naar een volkomen beschut plekje tussen een aantal rotseilandjes in.
We gaan met de bijboot aan wal, gebruiken even de wifi in het plaatselijke hotel en beslissen dan de bus te nemen. Het openbaar vervoer rijdt hier namelijk een lus over het hele eiland, zodat we op anderhalf uur toch al een idee kunnen krijgen van de omgeving. De bus blijkt 16 passagiers te,kunnen vervoeren en rijdt langs elk gehucht en bijna elk huis op het eiland. Na een tijdje zijn alle vaste passagiers uitgestapt, en hebben wij de bus voor ons alleen. De chauffeur is erg vriendelijk, geeft uitleg, vertelt over haar jeugd op het eiland en stopt verscheidene keren om me een foto te laten maken. Heerlijk, het openbaar vervoer hier! Alleen jammer dat er aan de westkust van het eiland een dichte mistbank hangt, zodat we daar niet veel van zien. Wel vernemen we dat de westkust van oudsher dichter bevolkt is omdat de bodem er vruchtbaarder is dan de barre rotsen aan de oostkust. Aan de westkust heeft zand en planten voor een zeer typische begroeiing gezorgd, het machair, dat voor een vruchtbare grond heeft gezorgd
Terug op de ankerplaats zien we de mist ook over ons neerdalen en ons van de buitenwereld isoleren. Alleen de eeuwige Calmac-ferry vaart onverstoord voort.
Donderdagochtend, de mist is bij ons weer opgetrokken, en gelukkig ook waar we heen moeten. Achter ons steken de heuvels nog uit de mistbank.
Wij varen richting zuid, langs North Uist en Benbecula naar South Uist. Vanop het water zie je het onderscheid tussen de drie niet, want de rotsen en rotsjes die de baaien vullen, nemen al het zicht op de doorgangen tussen de eilanden weg.
Onderweg zien we een vinnetje voor de boot, ach, waarschijnlijk weer een zoveelste bruinvis en we letten er niet te veel op, tot we er bijna bovenop varen en het een grote basking shark blijkt te zijn, een reuzenhaai, die volledig verrast naast de boot wegduikt. Hij had ons al evenmin opgemerkt. Reuzenhaaien zijn de op een na grootste vissoort, een volwassen dier meet 6 tot 8 meter en weegt zo’n 5 ton. Ze voeden zich met plankton dat ze langzaam zwemmend met wijd opengesperde muil uit het water filteren. We hebben het brave dier dus gestoord bij zijn ontbijt, excuus! Helaas waren we te verrast om een foto te maken.
Een mijl of twee verderop zien we een walvis een paar keer zijn rug boven water steken, maar ook die blijft te ver voor de camera.
Zo komen we bij Loch Skipport, waar we willen ankeren voor de nacht. De pilot beschrijft een perfecte, langs alle kanten beschutte ankerplaats en hij overdrijft niet. Om in de Wizzard Pool te komen, moeten we een ware zigzag uitvoeren op een tiental meter van de rotswanden, maar als we dat gedaan hebben, met een oog op de rotsen en een ander op de dieptemeter, komen we in een natuurlijke kom, 360 graden in het rond beschermd door de rotsen. Boven ons steekt de Hecla 640 meter hoog, de hoogste berg van de buitenste Hebriden. Bergbeklimmers komen hier met de boot naartoe om de berg te beklimmen. Mijlen in het rond zijn er geen huizen te vinden. We liggen er een tijd als enige boot, en krijgen daarna nog gezelschap van een Nederlandse en een Britse boot en daar houdt de beschaving ook mee op, of je zou er de obligate zeehonden in de baai moeten bijtellen.
Het weer blijft goed, we beleven een heerlijk luie namiddag in de zon en een prachtige zonsondergang. De nacht is perfect stil.
Op vrijdag verlaten we de Outer Hebrides alweer. Te vroeg, ik weet het, maar met enorm veel zin om terug te keren. We hebben hier echt het gevoel gehad in een verre uithoek te zijn, het hadden even goed de Falklands kunnen zijn.
We zeilen naar Canna, het kleinste van de Small Isles, net ten zuiden van Skye, een dikke dertig mijl. Scherp aan de wind, met een rif in het grootzeil komt de boot de hele tijd niet onder de zeven knopen, dat is volop genieten.
Canna is ook weer een van die godvergeten plekken: er staan een twintigtal huizen, twee kerken en een pier voor de Calmac-ferry. Er liggen enkele meerboeien in de baai, en wie een boei gebruikt, wordt geacht tien pond in een doosje te steken in het winkeltje aan de pier. Het winkeltje, drie meter bij twee,is open, er is niemand, het is hier blijkbaar de absolute zelfbediening. Niet dat je er veel kunt krijgen… En iedereen legt gedisciplineerd zijn tien pond in het kistje, en schrijft zijn naam op het blad. zo’n kistje heet hier een honesty box. Wie verder nog wat meeneemt, laat het geld daarvoor ook gewoon liggen.
We dwalen wat rond op het eiland, vinden na enig zoeken het Keltische kruis uit de zevende tot de negende eeuw.
Dan lopen we over de houten brug naar het kleine eilandje Sanday, waar nog een tiental huizen staan, waaronder het schooltje.
Onderweg leren we dat het eiland altijd bewoond geweest is, tot het midden van de negentiende eeuw, toen de eigenaar alle pachters verdreven heeft, om schapen te kunnen kweken. Maar dat bracht niet genoeg op en dus verkocht hij het eiland weer. Uiteindelijk kwam het in handen van een geleerde, die zich er vestigde en er de rijkste verzameling werken uit de Keltische traditie en de Gaelic cultuur bijeenbracht en het eiland weer als een goede boer/eigenaar bestuurde. Hij heeft het eiland nagelaten aan de National Trust for Scotland. Heel anders dan de Outer Hebrides, maar opnieuw zo’n wonderlijke plek.
Na al die dagen op de rand van de beschaving, zijn we weer eens toe aan een reality-check. Onze verse etenswaren zijn op, water moet stilaan aangevuld worden, batterijen bijgeladen en we moeten eens kijken of het internet nog bestaat. Dus koers naar Tobermory. Voor mij een weerzien, voor Tru een ontdekking en volgens haar het mooiste haventje dat ze al gezien heeft. Ze heeft er meteen ook gebruik van gemaakt om na dagen op de boot een paar flinke wandelingen te maken.