Woensdagavond, halverwege wat de laatste week van de reis wordt. We liggen in Woolverstone Marina, vlakbij Pin Mill op de River Orwell. Een soort bedevaartsoord voor al wie zeilend de rivieren van de oostkust bezoekt.
We hebben dan ook de bijna obligate wandeling gemaakt naar Pin Mill, waar het laagwater springtij was, en we de hele ‘hard’ af konden lopen en uiteindelijk stonden ongeveer halverwege wat de rivier bij hoogwater is.
Die hard is een verhard en droogvallend stuk rivieroever, bij de scheepswerf die hier in de bocht van de rivier is gevestigd. nu nog liggen hier altijd wel een paar traditionele platbodems op het droge voor een onderhoudsbeurt.
We hebben ons dan ook vergaapt aan de houseboats, een markante verzameling woonboten die zonder uitzondering betere tijden gekend hebben, sommige al heel lang geleden.
Het is een soort pittoreske drijvende slum, die regelmatig droogvalt. Daarna de welverdiende pint op het terras van de Butt and Oyster.
Overigens overviel me tijdens de wandeling voor het eerst het gevoel dat het hoogzomer is, augustus, de oogstmaand. Door zoveel noordelijker en op zee te zitten, is de hele naar verluidt warme en prachtige zomer zo een beetje aan mij voorbij gegaan.
De River Orwell is trouwens een soort reservaat tussen de brute containerhaven van Felixtowe met zijn gigantische schepen en kranen, en de stad ipswich, die we net niet zien van waar we liggen, maar wel de brug over de rivier, als een soort van wachter van de stad en de civilisatie.
De rivier daartussen ziet er nog uit zoals ze er honderd jaar geleden uit gezien moet hebben, behalve dan de massa witte jachten aan meerboeien. En vooral, het is dicht bij huis, en toch zo totaal anders.
We zijn vandaag van Lowestoft gekomen, grotendeels op motor helaas, want de weinige wind die er was, zat pal op kop. Gelukkig volop stroming mee, zodat we meer dan negen knopen over de grond haalden. Lowestoft was ook weer zo’n stap terug in het verleden. Het was 25 jaar geleden dat ik er nog binnengelopen was, maar veel is er niet veranderd. Was er vroeger nog het overschot van wat ooit een bloeiende vissersvloot moet zijn geweest, die is nu totaal verdwenen, en vervangen door een paar schepen die zorgen voor het onderhoud van de windmolenparken voor de kust. Het stadje zelf maakt nog altijd dezelfde indruk van verval, ondanks enkele cosmetische ingrepen en een winkelstraat waar wat inspanningen voor geleverd zijn. Als je even een zijstraat inslaat, merk je dat het ze hier niet voor de wind gaat. Ook het strand ziet er niet florissant uit en ademt vooral tristesse uit.
De jachtclub is wel nog altijd hetzelfde prachtige 19de eeuwse gebouw, met weinig toegevingen aan de moderne tijd. De sfeer is er een van hardnekkig de stand ophouden, ook al weet je dat je daarmee een eiland bent in een desolate omgeving.
In Lowestoft zijn we terecht gekomen na een tocht van 135 mijl, een kleine 22 uur, van uit Scarborough. Veel keuze hadden we niet, want er zijn tussenin nauwelijks havens waar Ossian binnen kan. Het hele gebied van de Humber, de Wash en de bult van East Anglia heeft alleen zeer ondiepe havens, waar we zelfs met hoog tij niets kunnen gaan doen. Het was wel een aangename trip, met tenminste een deel van de tijd fijn zeilweer. We hebben vier uur op gennaker gevaren en het was heerlijk.
Overigens de eerste keer van de reis dat het de moeite waard was om de gennaker te hijsen, al weet ik dat Gilles en Silke daar anders over zouden denken. Maar zij zijn nu eenmaal bootjes gewoon waar de gennaker een essentieel deel van de zeilvoering is. Hoe dan ook, het was leuk, en het heeft ons vier uur laten zeilen in plaats van motoren.
Zeilen tussen de booreilanden door, trouwens. Voor de Humber en de Wash staan er een pak booreilanden en aanverwante structuren. Samen met de drukke scheepvaart en de windmolenparken hebben zij ervoor gezorgd dat er voldoende te zien viel op zo’n langere tocht.